Ísafjörður
Ik had al heel wat gereden inmiddels, al drie kwart van het eiland rond. En ik was er een beetje gaar van. Gelukkig vond ik in Ísafjörður een uitlaatklep. In het hostel waar ik zat kwam ik vier gasten (m/v/x) tegen uit verschillende delen van de wereld (VS, VK, Frankrijk) die zich in IJsland gesetteld hadden. Of ik zin had om mee te gaan naar de bingo-avond in het café hiernaast? Tja, waarom niet? Hoe de avond precies is verlopen weet ik niet meer, maar op den duur had ik de laatste ronde gewonnen. De prijs was een dozijn blikken bier (halve liters!). Ik was in mijn nopjes! Natuurlijk wilde ik wel delen met mijn nieuwe vrienden, maar heel veel bier kon ik niet aan ze slijten. Dus bleef ik zitten met een tas vol bier. Die moest ik maar even in twee dagen soldaat zien te maken… Maar goed, de avond ging gewoon verder en we verhuisden naar een ander café in de stad, waar we tot in de kleine uurtjes bleven. En zo kwam ik erachter dat als je zo noordelijk zit in mei, dat het ’s nachts nauwelijks donker wordt. Dat is wel een vreemde gewaarwording. Nog steeds waaide het een halve storm. Of nou ja, een hele storm zowat. En de volgende dag ook nog, dus ik besloot het stormachtige weekend uit te zitten in het hostel (wat ik na het vertrek van het gezelschap helemaal voor mezelf had). Even een dagje niks.
Dynjandi
Toen de storm wat was gaan liggen werd het tijd om verder te reizen. Na deze dag rust kon ik er weer tegenaan. De kofferbak vol met bier en daar ging ik weer. Nog twee bezienswaardigheden in de Westfjorden. Eén daarvan was Dynjandi. De naam doet eerder Indiaas aan dan IJslands, maar het ligt toch echt in IJsland. Het is een serie watervallen die toevallig net op de route lag. Helemaal naar de bovenste waterval ben ik niet gegaan, omdat het begon te regenen en ik het de moeite niet waard vond om helemaal zeiknat te regenen voor (weer) een waterval. Dan maar een fotootje op afstand.






Látrabjarg
Siglufjörður, Phnom Penh en Singapore. Respectievelijk het meest noordelijke, oostelijke en zuidelijke wat ik geweest ben. Op mijn wereldreis en überhaupt. En nu Látrabjarg, het meest westelijke puntje van IJsland en daarmee ook het meest westelijke wat ik ben geweest. Voorlopig dan. Het was alleen wel een stukje rijden. En natuurlijk niet alleen over asfaltwegen. Het was ook mijn enige hoop om nog papegaaiduikers te zien. Ik zag wel een paar mooie kliffen, maar wederom geen papegaaiduikers. Ik begin haast te vermoeden dat die vogels helemaal niet bestaan. Dát, of ze mogen mij gewoon niet. Natuurlijk werd ik in Látrabjarg verwelkomd met harde wind. En nog een korte hagelbui. Na daar even vertoefd te hebben nam ik de hobbelweg weer terug.
Ik wist dat het nog een flink eind rijden was naar Hestaland voor mijn volgende overnachting, maar ik wist niet precies hoe lang. Toen ik van de grindweg af was, toch maar even checken. Bleek dat ik nóg 3,5 uur moest rijden. En ik had me zó voorgenomen om niet meer zulke lange afstanden te doen in één dag. Maar ja, het is zoals het is. Op de radio was geen fatsoenlijke muziek te vinden op zondag, alleen praatprogramma’s. Van de drie zenders die ik kon ontvangen bracht er één klassieke muziek ten gehore. Dat vond ik wel fijn voor de zondagmiddag. Ik beeldde me in dat ik in zo’n knus huisje zat met deze muziek op en een glaasje wijn erbij, te genieten van de vrije middag. En zo hield ik het nog wel een paar uur vol.









Snæfellsnes
De volgende dag was het maandag. Mijn laatste dag op dit prachtige eiland. Ik wou nog één uitloper bezoeken en dat was Snæfellsnes. Gelukkig was dat vanaf Hestaland prima te doen, alleen moest ik nog wel even een ontbijtje scoren onderweg. Ik kwam uit bij een beetje excentriek, maar supergezellig koffietentje in Borgarnes, genaamd Kaffi Kyrrð. Het ‘ontbijt’ bestond uit een wafel met rabarberjam, chocola en twee keer zoveel slagroom als nodig was geweest voor deze wafel. In ieder geval genoeg energie om verder te rijden.
Veel tijd voor Snæfellsnes had ik niet, dus ik beperkte mij tot één dorpje: Arnarstapi. Ik merkte dat ik weer in de buurt kwam van Reykjavik, want het percentage touringcars op de parkeerplaats nam alweer significant toe. Toch was het niet té toeristisch en kon ik nog mooi even van het uitzicht genieten en daarna van typische IJslandse cuisine: visstamppot. Net als stamppot boerenkool, maar dan met vis i.p.v. boerenkool. Het had alleen een wat luxere naam gekregen.









En toen terug naar Reykjavik. Ik moest wel weer via Borgarnes, en omdat ik het koffietentje zo leuk vond besloot ik om daar ook nog een middagkoffie te gaan drinken. Slim als ik was reed ik net tijdens de spits door Reykjavik. Ik moest naar een hostel in de buurt van het vliegveld, wat sowieso nog drie kwartier rijden is vanaf Reykjavik. Dat duurde nu dus ruim een uur. Gelukkig had ik geen haast.
Geheel verrast (niet dus) was ik door de code geel voor de volgende dag, mijn vliegdag. Harde wind. De kans bestond dat vluchten werden geannuleerd. Het is wel een beetje een thema op de Noord-Atlantische eilanden, die wind. Gelukkig ging mijn vlucht wel gewoon door en stond ik aan het eind van de middag alweer in Amsterdam. Oost west, thuis… nou ja, thuis, dat heb ik nog niet. Na geland te zijn moest ik eerst maar even landen.
Welkom in Nederland en mogelijk in Friesland.
Nu nog een winteravond reserveren voor een informatie avond in de kerk.
Tot ziens
Ps hoeveel km nu gereisd ???
Dank je wel voor de prachtige verhalen en foto’s
En ja welkom “thuis”